
“O zwaan” dichtte Vondel, “gij vrolijk waterdier, nooit zat van min”. De sexuele betekenis van de zwaan is in de oudheid al een van de grote thema’s: Zeus begeerde Leda, de vrouw van koning Tyndareus, en om haar ‘te bezitten’ veranderde hij zich in een zwaan.
Zwanen waren in de 17de eeuw geliefde onderwerpen van kunstenaars die zich specialiseerden in het schilderen van levende vogels in een landschap. Melchior d’Hondecoeter (1635-1695) schilderde deze studie van een zwaan in gevechtshouding. Een beroemde pendant hangt in de Eregalerij van het Rijksmuseum, van de hand van Jan Asselijn (1610-1652). En Jan Weenix (1640-1719), een volle neef van Melchior d’Hondecoeter, schilderde vaak dode zwanen in jachtstillevens.
Al in de middeleeuwen was het houden van tamme zwanen en het vangen en doden van wilde exemplaren een voorrecht dat aan de vorst toebehoorde en alleen door hem aan belangrijke heren of steden kon worden toegekend. Zo bestond in vroegere tijden in Friesland de traditie van de zogenaamde ‘zwanendrift’ waarbij adellijke families en welvarende boeren ‘zwanenrechten’ konden verkrijgen: niemand anders dan zij mochten zwanen houden.
De zwaan van d’Hondecoeter wordt hier vergezeld door hedendaagse soortgenoten. We zien hem terug in een tekening van Arno Kramer (1945), die zijn zwaan plaatst tegen een abstracte achtergrond. Kunstenaar Leon Adriaans (1944-2004) voelde zich sterk verbonden met de natuur en het boerenleven. Dieren en vogels, zoals duiven of deze vier zwanen, komen regelmatig terug in zijn werk. De foto van de zwaan is een portret van een taxidermisch exemplaar: hij is gevild, geprepareerd en opgezet door de kunstenaars/taxidermisten Ferry van Tongeren (1968) en Jaap Sinke (1974). Zij zijn met meerdere werken vertegenwoordigd in deze expositie.